Tag(s):
Markt
De Vereniging van Waterbouwers vreest dat essentiële waterbouwwerkzaamheden in gevaar kunnen komen omdat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater bij projecten, zelfs tijdelijk, niet meer achteruit mag gaan. Daarom pleit de vereniging in een brochure voor een maatschappelijk verantwoorde invulling van de Kaderrichtlijn Water (KRW). “Bovendien is het onduidelijk op welke gronden er uitzonderingen mogelijk zijn”, zegt John van Lit, lid van de werkgroep Grond en Baggerspecie en senior projectengineer bij Van den Herik.
Witteveen+Bos onderzocht in opdracht van Bouwend Nederland de risico’s voor de bouw- en infrasector als Nederland in 2027 niet voldoet aan de doelstellingen van de KRW. Uit het rapport dat in april verscheen, blijkt dat 17,5 miljard euro omzet per jaar in de knel kan komen als overheden bouwprojecten niet meer kunnen vergunnen.
Ook de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLi) waarschuwde in mei dat bouwprojecten noodgedwongen stil zouden kunnen komen te liggen. De RLi wees expliciet op een verbod op het onttrekken van grondwater voor bemaling. Hoewel er volgens de LRi uitzonderingsmogelijkheden zijn, is het volgens de Raad twijfelachtig in hoeverre Nederland daarop een beroep kan doen. Nederland heeft immers meerdere malen uitstel van de Europese Commissie gehad om aan de KRW te voldoen. Bovendien staan de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlakte- en grondwater in Nederland onder druk.
KRW-brochure
“Deze twee rapporten waren voor de werkgroep Grond en Baggerspecie de reden om in de zomer met elkaar om tafel te gaan”, zegt Van Lit. Samen maakten ze mede op verzoek van het ministerie van IenW een brochure waarin ze onder meer aangeven welke effecten waterbouwprojecten op de waterkwaliteit kunnen hebben die relevant zijn voor de KRW. “Denk bijvoorbeeld aan een tijdelijke verslechtering van de ecologie door vertroebeling van het water bij baggerwerkzaamheden. Of een verslechtering van al bestaande verontreiniging wanneer we een vaargeul uitgraven. Daarbij komen altijd vervuilende stoffen in marginale hoeveelheden uit de bodem vrij”, licht hij toe. De brochure werd op 14 september jl. door de voorzitter van de Vereniging van Waterbouwers overhandigd aan vertegenwoordigers van de Europese Commissie en het ministerie van IenW tijdens een werkbezoek aan de Rotterdamse haven.
Deze tijdelijke effecten kunnen bij verschillende waterbouwprojecten optreden, blijkt uit de brochure. Van het verbreden en verdiepen van vaargeulen, tot landaanwinning en dijkversterkingsprojecten. Tegelijkertijd zijn er uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld bij projecten van nationaal belang, zoals dijkversterkingsprojecten. Het Europese Hof van Justitie heeft meerdere uitspraken gedaan naar aanleiding van rechtszaken in Duitsland, Frankrijk en Spanje. Maar wat nu precies de impact is op waterbouwprojecten in Nederland is niet duidelijk. “Niemand, ook het ministerie van IenW, weet precies op welke gronden uitzonderingen op de KRW mogelijk zijn”, stelt Van Lit. Hij wijst op de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024, die een groot aantal wetten en regels voor onze leefomgeving bundelt. De kans bestaat dat bevoegde gezagen vergunningen niet verlenen als ze waterbouwprojecten volgens de KRW toetsen onder de Omgevingswet. En als vergunningen toch worden verleend, kan de bestuursrechter ze mogelijk vernietigen.
Tijdelijke vertroebeling
Het grootste knelpunt zit volgens Van Lit in de huidige interpretatie van opdrachtgevers, zoals Rijkswaterstaat en waterschappen, van het ‘geen achteruitgang’ principe bij waterbouwprojecten. Het betekent dat er zelfs geen tijdelijke verslechtering van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater mag optreden. “Terwijl iedere ingreep op of in het water een tijdelijk effect heeft”, benadrukt hij. “Wij vinden dat het eindresultaat voorop moet staan, zoals verbetering van de waterveiligheid, waterkwaliteit en bevaarbaarheid van onze wateren.”
Maar in hoeverre kunnen waterbouwers zelf maatregelen nemen om deze tijdelijke vertroebeling te voorkomen? “Zelfs met de best beschikbare technieken treedt er tijdelijke vertroebeling op, dus aan de absolute interpretatie van het ‘geen achteruitgang’ principe kunnen we niet voldoen.” Wel zijn er soms project specifieke maatregelen mogelijk waarmee dergelijke effecten kunnen worden beperkt. De vraag daarbij is wel in hoeverre deze maatregelen praktisch uitvoerbaar en maatschappelijk verantwoord zijn qua kosten en baten.
Roep om uniformiteit
De waterbouwers ondervinden volgens Van Lit nu al belemmeringen bij projecten door de KRW. Bijvoorbeeld bij het verplaatsen van met PFAS licht verontreinigde bagger. Opdrachtgevers gaan hier bovendien verschillend mee om, weet Van Lit. Rijkswaterstaat in Zuid-Nederland eist bijvoorbeeld dat waterbouwers baggerspecie die meer dan 0,8 microgram per kilo PFAS bevat afvoeren naar een Rijksdepot voor verontreinigde baggerspecie, zoals de Slufter. Maar in Oost-Nederland hoeft dit niet van Rijkswaterstaat. Er is een landelijk handelingskader, maar decentraal worden er steeds meer beperkingen opgelegd. Van Lit legt uit dat dit zorgt voor onnodig veel gesleep met grond en bagger en pleit dan ook voor uniformiteit. “Uniformiteit is een noodzakelijke randvoorwaarde om het lokaal/regionaal hergebruiken van grond of bagger mogelijk te maken. Dat betekent ook dat er landelijk keuzes gemaakt moeten worden over hoe er omgegaan wordt met de bestaande diffuse verontreinigingen in onze leefomgeving. De huidige tendens om steeds meer af te voeren naar de stortlocaties is niet lang vol te houden en is maatschappelijk onverantwoord. Daar zal onder de KRW ook een oplossing voor gezocht moeten worden en zo nodig is aanpassing gewenst, anders loopt de waterbouw in Nederland volledig vast.”
Meer informatie: zie